Een ondernemer vraagt rentevergoeding van de Belastingdienst, omdat haar belastingteruggave te laat komt. De vrouw beweert dat haar definitieve aanslag conform haar aangifte is vastgesteld en dat zij daarom recht heeft op belastingrente. Het probleem ontstaat omdat haar aangifteprogramma het niet toelaat om een bepaalde belastingkorting direct in te voeren. Zij moet hiervoor een afzonderlijk verzoek indienen. Voor de ondernemer rijst de vraag wanneer een aanslag als 'conform de aangifte' geldt en wanneer een recht op rente over late terugbetalingen ontstaat.
De ondernemer stelt dat zij recht heeft op belastingrente, omdat de Belastingdienst haar aanslag volledig baseert op gegevens uit haar tijdig ingediende aangifte en haar aanvullende verzoek om belastingkorting. Omdat haar aangiftesoftware geen mogelijkheid biedt om de belastingkorting direct in te voeren, dient zij op dezelfde dag als de aangifte een separaat verzoek in. Onder deze omstandigheden moet volgens haar worden aangenomen dat de aanslag conform de aangifte is opgelegd. Dit geeft volgens de wet recht op rentevergoeding bij late uitbetaling.
De inspecteur houdt vol dat er geen sprake is van een aanslag 'conform de aangifte'. De belastingkorting komt immers niet voort uit de aangifte zelf, maar uit een aparte beslissing die de Belastingdienst neemt naar aanleiding van het verzoek. Het aangiftesysteem laat terecht niet toe de korting direct in te voeren, omdat deze eerst moet worden beoordeeld en moet worden goedgekeurd via een aparte procedure.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur gelijk heeft. Er is geen sprake van een aanslag conform de ingediende aangifte. De belastingkorting volgt niet uit de aangifte zelf, maar uit een aparte beslissing die de Belastingdienst neemt. Het maakt niet uit dat beide documenten op dezelfde dag worden ingediend. Het blijven gescheiden procedures. Het aangiftesysteem werkt correct door de korting niet toe te laten, omdat deze eerst moet worden beoordeeld. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de wetgever over het hoofd zag. Bovendien kan de ondernemer zelf een voorlopige aanslag aanvragen om eerder geld te ontvangen.
Deze uitspraak maakt duidelijk dat ondernemers alleen belastingrente krijgen als hun definitieve aanslag volledig overeenkomt met hun ingediende aangifte. Aparte verzoeken en beslissingen doorbreken deze regel, ook bij gelijktijdige indiening. Voor de praktijk betekent dit: vraag tijdig voorlopige aanslagen aan om rentenadeel te voorkomen.
Een werknemer in de scheepvaart gaat in beroep bij de rechter tegen de Belastingdienst over voorkoming van dubbele belasting en krijgt gelijk. De man werkt 35 dagen op een schip in het buitenland. Werknemers op dit schip werken twaalf uur per dag en verblijven 24 uur aan boord. Voor elke werkdag bouwen zij één verlofdag op. Dit is aanzienlijk meer dan bij reguliere banen. De werknemer stelt dat de verlofaanspraken die opgebouwd zijn tijdens het werk in het buitenland ook meetellen voor de voorkoming van dubbele belasting en claimt een aftrekpost van ruim € 17.000. De Belastingdienst kent slechts iets meer dan € 9.000 toe.
De Belastingdienst houdt vast aan een strikte interpretatie en stelt dat alleen het loon voor dagen waarop werknemers fysiek arbeid verrichten op het schip in aanmerking komt voor aftrek, wat de aftrek van meer dan € 9.000 oplevert. De inspecteur sluit hiermee verlofaanspraken uit die tijdens de buitenlandse werkzaamheden ontstaan. De werknemer kiest daarentegen voor een bredere benadering. Volgens zijn berekening bedraagt de aftrek ruim € 17.000.
De rechtbank oordeelt dat de werknemer volledig gelijk heeft. Het loon omvat alle voordelen en aanspraken die werknemers genieten als tegenprestatie voor hun arbeid aan boord van schepen. Dit is niet alleen het rechtstreeks met gewerkte uren samenhangende loon, maar ook:
De rechtbank oordeelt dat een verlofaanspraak in feite een recht vormt op doorbetaling van loon, terwijl geen arbeid wordt verricht. Voor elke dag dat een werknemer aan boord van het schip in het buitenland werkt, krijgt hij niet alleen recht op loon over die dag, maar ook recht op doorbetaling van loon over één op te nemen vrije dag. De rechtbank baseert haar oordeel op een eerder arrest van de Hoge Raad over tijdsevenredige toerekening van vakantierechten aan de werkstaat.
Bij de Hoge Raad loopt een cassatieprocedure over de hoogte van de belastingrente bij aanslagen vennootschapsbelasting. De procedure betreft de verhoging van per 1 januari van het rentepercentage van 4 naar 8. Volgens de rechtbank Noord-Nederland is de verhoging in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad vraagt nu het publiek om inbreng in deze zaak. Het is de eerste keer dat de belastingkamer van de Hoge Raad van deze procedure gebruik maakt.
De staatssecretaris van Financiën heeft drie rechtsvragen geformuleerd voor de procedure massaal bezwaar belastingrente.
Reageren kan tot en met 20 juni via het antwoordformulier op de website van de Hoge Raad.
De staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het verzoekschrift van een vrouw die bij de Belastingdienst haar belastingen contant wenst te betalen. De staatssecretaris concludeert dat de Belastingdienst niet verplicht is om contante betalingen te accepteren voor belastingaanslagen, en ziet geen reden om voor verzoekster een uitzondering te maken.
Hoewel contant betalen maatschappelijk belangrijk is, geldt deze acceptatieplicht niet voor de Belastingdienst. De wet (Awb) schrijft voor dat betalingen aan bestuursorganen doorgaans giraal plaats moeten vinden, omdat deze vorm efficiënter, veiliger en kosteneffectiever is. De Belastingdienst heeft geen wettelijke of operationele verplichting om loketten of alternatieve betalingsmethoden te faciliteren.
In dit specifieke geval heeft de Belastingdienst in voorgaande jaren uit coulance contante betalingen van verzoekster geaccepteerd, maar telkens duidelijk gecommuniceerd dat deze uitzondering niet structureel is. Daarnaast worden belastingen zoals de motorrijtuigenbelasting door verzoekster wél giraal betaald, wat aantoont dat een girale betaling in haar geval niet bezwaarlijk is.
Een vrouw ontvangt een aanslag erfbelasting naar aanleiding van haar legitieme portie na het overlijden van haar vader. Op het aanslagbiljet vermeldt de Belastingdienst echter ten onrechte dat zij een legaat heeft ontvangen. De vrouw vreest problemen met de Franse belastingdienst en eist vernietiging van de aanslag. Het gerechtshof wijst, net als de rechtbank, haar eis af en oordeelt dat een administratieve fout in de omschrijving van de aanslag geen nietigheid van de aanslag tot gevolg heeft.
De Belastingdienst erkent dat er sprake is van een administratieve fout. Op het aanslagbiljet staat inderdaad ten onrechte 'legaat', waar 'legitieme portie' had moeten staan. Deze fout doet echter niet af aan de juistheid van de materiële belastingschuld. De vrouw is correct aangeslagen over hetgeen zij krachtens erfrecht heeft verkregen. De wijze waarop zij heeft verkregen, is irrelevant voor de heffing van erfbelasting.
Erfbelasting wordt geheven over hetgeen een persoon verkrijgt, ongeacht de juridische grondslag daarvan. Omdat de vrouw bevestigt dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd, bestaat er geen reden voor vernietiging. Het hof verwijst naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad over de eisen waaraan een geldig aanslagbiljet moet voldoen. Essentieel is dat het biljet vermeldt wie de belastingschuldige is, wat de hoogte van de belastingschuld is, hoe betaald moet worden en binnen welke termijn.
Het onderhavige aanslagbiljet voldoet aan deze minimale eisen. De foutieve specificatie in de toelichting maakt dit niet anders. Er is geen sprake van strijdigheid met de grondwet of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De materiële belastingschuld is wel degelijk geformaliseerd in een rechtsgeldige belastingaanslag.
Administratieve onjuistheden in de omschrijving maken een aanslag niet automatisch nietig, zolang de essentiële elementen correct zijn vermeld. Voor de erfbelasting is bepalend wat iemand krachtens erfrecht verkrijgt, niet op welke juridische grondslag. In deze zaak maakte de fout geen materieel verschil, omdat zowel legaten als legitieme porties onder hetzelfde belastingregime vallen.
Dit betekent niet dat elke foutieve omschrijving irrelevant is. Bij andere fouten kan de uitkomst anders zijn. Denk aan verkeerde belastingsoort, verkeerd jaar, verkeerde belastingplichtige of verkeerde grondslag die tot andere belastingconsequenties leidt.
Wanneer een bv liquide middelen tijdelijk onderbrengt (stalt) op privérekeningen van haar directeur-grootaandeelhouder (dga), kunnen daar fiscale gevolgen aan kleven. Stallen gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld om gebruik te maken van het depositogarantiestelsel of om te profiteren van renteverschillen tussen zakelijke en privérekeningen. Tussen de bv en de dga wordt vervolgens, als het goed is, een overeenkomst gesloten die de dga verplicht om alle rentebaten door te stoten naar de bv. Omdat de bv daarmee economisch eigenaar is van het banktegoed, vermeldt zij dit banktegoed en de rente in haar jaarrekening. De dga geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting niks aan.
De kennisgroep aanmerkelijk belang van de Belastingdienst heeft onlangs een standpunt ingenomen over de gevolgen van het stallen van geld door een bv bij haar dga. Volgens de kennisgroep bepaalt de wet inkomstenbelasting dat gelden die door een bv op privérekeningen van de dga worden geplaatst, worden gezien als een schuld van de dga aan de vennootschap. Dit geldt ook als de bv economisch eigenaar blijft van de middelen.
De Belastingdienst past hierbij een ruim begrip van het woord schuld toe. Het maakt in deze context niet uit of de gelden tijdelijk of voor een specifiek doel zijn overgeboekt. Het enkele feit dat ze op persoonlijke rekeningen staan, plaatst ze onder de fiscale regelgeving rondom aanmerkelijk belang. Er kan in dit geval sprake zijn van excessief lenen, als het geleende geld meer dan € 500.000 bedraagt.
Een man heeft twee auto’s. Auto A gebruikt hij met name in de zomer en auto B in de winter. Om motorrijtuigenbelasting (mrb) te besparen, schakelt hij tussen twee auto's. Als auto A in gebruik is, is auto B geschorst en vice versa. In oktober 2020 schorst de man auto A en gaat hij auto B gebruiken. Als hij in 2021 auto A weer gaat gebruiken, vergeet hij echter auto B te schorsen en auto A aan te melden. Op een zonnige dag wordt de man al rijdende in auto A vastgelegd op elektronische camerabeelden. De man krijgt een naheffingsaanslag mrb mét boete. Hij is het hier niet mee eens.
In hoger beroep betoogt de man dat de verschuldigde belasting wel degelijk door hem is betaald. Immers, de verschuldigde mrb is door hem betaald voor de andere auto, die op dat moment niet werd gebruikt. De betaalde mrb voor het niet-geschorste voertuig moet volgens de man toegerekend worden aan het voertuig dat werd gebruikt terwijl het geschorst was.
Het hof wijst dit argument af, omdat beide voertuigen afzonderlijk belastingplichtig zijn. Er is geen wettelijke basis om een materiële schorsing te erkennen wanneer een kenteken feitelijk niet is geschorst. Het schorsen van een kenteken is een rechtshandeling die gevolgen heeft voor belastingheffing, verzekering en APK-verplichting en is daarom aan strikte regels gebonden.
Het staat de man vrij om de mrb te optimaliseren door zijn auto’s afwisselend te gebruiken en daarbij telkens het voertuig te schorsen dat hij niet gebruikt. Op hem rust dan wel de verantwoordelijkheid om nauwgezet de administratieve formaliteiten in acht te nemen die daarbij komen kijken (in dit geval het opheffen van een schorsing). De man is daarin tekortgeschoten en dat kan hem worden aangerekend.
Vier partijen in de Tweede Kamer hebben een initiatiefwetsvoorstel opgesteld, dat duidelijkheid moet verschaffen over zelfstandig ondernemershap. Het wetsvoorstel is ter consultatie gelegd. Belanghebbenden kunnen tot 23 juni op het wetsvoorstel reageren via https://www.internetconsultatie.nl/zelfstandigenwet/reageren.
Het wetsvoorstel introduceert een wettelijk toetsingskader voor het werken als zelfstandige. Dit kader omvat een zelfstandigen- en een werkrelatietoets. Aan beide toetsen moet zijn voldaan om zekerheid te hebben dat iemand als zelfstandige kan werken.
De zelfstandigentoets houdt in, dat de opdrachtnemer:
De werkrelatietoets houdt in, dat:
Het wetsvoorstel kent de mogelijkheid om een rechtsvermoeden te introduceren voor sectoren met een verhoogd risico op schijnzelfstandigheid. Er komt een toetsingscommissie voor de beoordeling van werkrelaties. De beoordelingen zijn openbaar en bindend voor handhavende instanties, zoals de Belastingdienst.
De indienende partijen zijn voorstander van de invoering van het rechtsvermoeden van werknemerschap op basis van een uurtarief, zoals dat is opgenomen in het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR).
Een zorgcoördinatiebedrijf claimt in haar aangifte vennootschapsbelasting 2017 een bijzondere waardevermindering van € 300.000 op een vordering die zij stelt te hebben op haar franchisegever. De inspecteur corrigeert het aangegeven verlies van € 132.420 met dit bedrag tot een winst van € 167.580. Bij het indienen van de aangifte in 2019 weet het bedrijf al dat de franchisegever failliet is verklaard. In hoger beroep speelt de vraag of de afwaardering van € 300.000 voldoende aannemelijk kan worden gemaakt. Meer specifiek is de vraag of de vordering eind 2017 überhaupt bestond.
Als franchisenemer werft de bv zorgopdrachten en coördineert zij de zorgverlening, terwijl de franchisegever deze opdrachten met eigen personeel uitvoert. Voor deze coördinatiewerkzaamheden ontvangt de bv een vergoeding per declarabel uur. Volgens de franchiseovereenkomst moet de franchisegever binnen 15 werkdagen na facturatie betalen, tenzij betalingen door het Zorgkantoor of de gemeenten achterblijven.
De bv stelt dat zij ultimo 2017 een vordering heeft van € 360.758 op de franchisegever voor gedeclareerde zorgcoördinatievergoedingen. Deze vordering is volgens de bv niet betaald. Door het faillissement van de franchisegever in februari 2019 zou de vordering met € 300.000 mogen worden afgewaardeerd. De inspecteur stelt dat de bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eind 2017 daadwerkelijk een vordering had op de franchisegever. Het overgelegde stuk "Historische mutaties grootboek" wordt niet ondersteund door objectief controleerbare brondocumenten. Bovendien is het ontstaan van een grote vordering in strijd met de franchiseovereenkomst, waarin snelle betaling is afgesproken. Ook in de faillissementsverslagen staat niets vermeld over een vordering, terwijl de bv pas in februari 2019 facturen heeft opgesteld voor de vermeende werkzaamheden uit 2017.
Het hof oordeelt dat de bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat, en tot welk bedrag, zij ultimo 2017 een vordering had op de franchisegever. Ook de in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder werkroosters, financiële rapportages en facturen van februari 2019, bewijzen niet dat eind 2017 al een vordering bestond. Het hof wijst erop dat volgens goed koopmansgebruik de waarde van de activa op de balansdatum wordt bepaald naar de feiten en omstandigheden op dat tijdstip. De enkele omstandigheid dat de franchisegever in februari 2019 failliet is verklaard, betekent niet dat een eventuele vordering eind 2017 al onvolwaardig was. Omdat het bestaan van de vordering niet is bewezen, komt het hof niet toe aan de vraag of deze had mogen worden afgewaardeerd.
Een ondernemer die in bitcoins belegt, sluit een vaststellingsovereenkomst (VSO) met de Belastingdienst waarin zijn cryptovermogen wordt vastgesteld. In de VSO staat dat hij afziet van bezwaar en beroep ter zake van in de overeenkomst geregelde onderwerpen. Direct na ondertekening wordt zijn cryptowallet gehackt en is zijn volledige cryptovermogen gestolen. De Belastingdienst legt een navorderingsaanslag op over een forfaitair rendement in box 3 en weigert het bezwaar inhoudelijk te behandelen. De rechtsvraag is of de afstand van bezwaar en beroep zich ook uitstrekt tot de belastingheffing.
De ondernemer stelt dat de VSO uitsluitend betrekking heeft op de vaststelling van zijn box 3-vermogen. De belastingheffing zelf is volgens hem niet uitdrukkelijk geregeld in de VSO. Zijn afstand van bezwaar en beroep geldt alleen voor expliciet geregelde onderwerpen. Daarnaast voert hij aan dat door de diefstal van zijn bitcoins sprake is van een buitensporige last, verwijzend naar het Kerstarrest.
De inspecteur meent dat met overeenstemming over de hoogte van het vermogen ook de belastingheffing vaststaat. Hij stelt dat de forfaitaire heffing rechtstreeks uit de wet voortvloeit. In de VSO staat dat deze bedragen worden nagevorderd, wat volgens de inspecteur impliceert dat ook de belastingheffing onder de VSO valt. Hij verklaart het bezwaar ongegrond zonder inhoudelijke behandeling.
De rechtbank oordeelt dat het essentieel is om vast te stellen of de belastingheffing een in de VSO geregeld onderwerp is. De rechtbank constateert dat vanaf het eerste contact over berekening van de te betalen belasting gesproken is als afzonderlijk onderwerp. Uit de VSO blijkt echter niet dat hierover gesproken is.
Het belastbare box 3-inkomen bedraagt 5% van het werkelijke vermogen. Dit komt door het box 3-systeem dat belasting heft over een fictief rendement in plaats van over het werkelijke vermogen. De rechtbank verwijst naar het Kerstarrest uit 2021, dat bepaalt dat dit forfaitaire systeem onrechtmatig kan zijn wanneer het werkelijke rendement aanzienlijk lager is dan het forfaitaire rendement.
In deze zaak is het werkelijke rendement door de hack van de bitcoinwallet zelfs negatief geworden. De belastingplichtige verliest zijn volledige vermogen, terwijl hij wel belasting moet betalen over een fictief rendement. De rechtbank concludeert dat de ondernemer ten aanzien van de belastingheffing niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op bezwaar en beroep. De ondernemer kan hierover in bezwaar gaan, omdat de belastingheffing niet expliciet in de VSO is geregeld.
De rechtbank maakt een belangrijk onderscheid tussen de vaststelling van het box 3-vermogen en de belastingheffing daarover. Vooral sinds het Kerstarrest staat de forfaitaire heffing niet meer automatisch vast zodra het vermogen is vastgesteld. Belangrijk voor cryptobeleggers: zelfs bij een vastgesteld vermogen van miljoenen kunnen omstandigheden zoals een hack leiden tot een beroep op een buitensporige last.